We liepen over de Avenue de Saint-Ouen richting Place de Clichy. Het was een gedempt grijze dag die in zijn eenvoud goed paste bij een gewone Parijse zaterdag in maart. Ik kom er graag. Het is een drukke straat waar gewone mensen wonen die daar overdag hun boodschappen doen. Zij lopen bij de Champion in en uit, of kopen wat bij de gespecialiseerde winkels die rond de metro Guy Môquet gevestigd zijn. Ik kijk er altijd bij Vaudron naar de prachtige patisserie in de etalage, ik ruik de kaaslucht van de cremerie op de hoek, en de groenten die er uit gestald zijn. Men staat in de rij voor verse vis, opgemaakte schelpen met krab en coquilles of mooie paté. Het is een lust voor het oog om te zien hoe alles aan de man gebracht wordt. Hoog opgetast ligt de groente, de vis ligt op ijs, de worsten hangen aan haken, en de mensen wachten geduldig en kiezen met beleid wat hen het meest aanspreekt. Als ik er loop ben ik één van hen, en zou ik met ieder mee willen lopen, de straat uit, de hoek om, de trap op en de keuken in. Samen het eten koken een glas wijn drinken en luisteren naar de verhalen.
Maar we liepen verder, de Avenue de Clichy in en bereikten het plein. Daar heerste een andere sfeer. Veel verkeer en gehaaste mensen. Eindelijk waren de werkzaamheden die voor mijn gevoel jaren hadden geduurd beëindigd, en kon je het plein zien zoals het bedoeld was. Geen schotten meer die de voetgangers als schapen over het plein heen loodsten en geen asfaltploegen meer met hun lawaaierige drilboren. Het leek bijna strak schoon nu, alsof alleen het aller noodzakelijkste had mogen blijven staan.
Terwijl we wachtten voor het rode licht zag ik aan de overkant dat er een plek vrij was bij Starbucks. Het is misschien niet zo authentiek om in Parijs bij het Amerikaanse Starbucks neer te strijken, maar als je geluk hebt kun je daar wel in een echte fauteuil zitten of op een ruime bank met kussens. Heerlijk als je de hele dag aan de wandel bent. Wij kozen een plek aan het raam met barkrukken. Het uitzicht compenseerde het gemis aan het zachte pluche volkomen.
Kijkend over het plein met zijn onafgebroken voorbij rijdende auto’s en voetgangers werd ik rustig. Een voortdurende beweeglijkheid kan je oppervlakkig maken. Je blikt volgt niet langer die ene voorbijganger, maar richt zich op het constante, het decor.
Ik dacht aan de Franse schrijver Celine, die hier zijn wereldberoemde roman Voyage au bout de la nuit liet beginnen.
We kwamen elkaar tegen op de place Clichy. [ ] We zagen dat er niemand op straat was vanwege de warmte; geen verkeer, niets. Als het erg koud is, is er ook geen mens op straat; ik herinner me zelfs dat hij me naar aanleiding daarvan zei: ‘’t Lijkt alsof de Parijzenaars het altijd druk hebben, maar in werkelijkheid doen ze niets dan wandelen van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat; het bewijs is dat je ze niet meer ziet als het geen lekker weer is om te wandelen, als het te koud is of te warm; dan zitten ze allemaal binnen achter een kop koffie of een glas bier. Zo is dat!’
Ik zat dus ook binnen, maar met een warme chocolademelk, en dacht aan een gesprekje dat ik laatst had met een Amerikaan in Amsterdam.
‘Is dat nou iets typische Amerikaans?’ vroeg ik hem terwijl ik dacht een een chocolademelk van Starbucks.
‘Het is vrij groot, met slagroom, daarover heen chocoladesaus, en volgens mij nog hagelslag ook!’
‘Nee’, zei hij, ‘dat soort zaken kun je hier in Amsterdam ook allemaal kopen. Het is gewoon een kwestie van kwaliteit.’
Ik haalde het deksel van mijn beker chocolade en moest de slagroom ervan af afschrappen. Het werd een plakkerige boel die langzaam aan verschillende kanten over mijn beker heen begon te druipen.
Ik keek weer naar buiten.
Op het trottoir voor ons liep een zwart gekleurde vrouw uit Afrika met een weelderig oranje-gele doek om het hoofd geknoopt heen en weer. Zij had een kinderlijk rond gezicht, met een onbevangen uitstraling alsof alles nieuw en spannend was. De sigaret die ze rookte vloekte met haar hele verschijning.
Aan de rechterkant stonden wat mensen te wachten op een bus.
Er stond een wat oudere vrouw van klein postuur met een piepklein hondje aan een riem die sierlijk gebogen naar beneden hing. Ze droeg een elegante mantel met bijpassende hoed.
Waarom zijn alle Parisiennes toch zo klein van stuk? vroeg ik me af. Heb ik eigenlijk ooit wel eens een grote Parisienne gezien?
Zij en haar hond stonden onaangedaan in de voorbij stromende menigte.
Zij ziet hen ook niet meer, dacht ik. Alle individuen zijn voor dit stadsmens versmolten tot het anoniem decor dat Parijs heet.
Er stapte een jongetje van een jaar of vier naar voren. Hij bleef op twee passen van het hondje staan en keek gebiologeerd naar het rillende beestje.
De vrouw kreeg hem in het oog. Er gleed een zachte lach over haar gezicht en ze draaide zich wat. Toen nam ze haar hondje onder de arm en stapte de bus in.
De rokende negerin bleek verdwenen te zijn.
Dit alles had zich geruisloos voor mij achter glas af gespeeld.
Ik nam nog een slok chocolademelk en staarde naar de houten plank waar ik aan zat. Mijn blik keek naar binnen. Ik was nog maar een uurtje of wat aan de wandel en ik was al weer overspoeld door indrukken.
Het zal er wel wat verveeld hebben uitgezien voor de mensen die mij zagen zitten achter het raam. Heel misschien dat er één bij was die in het voorbij gaan dacht: weer zo’n Parijzenaar, die kijken nergens meer van op.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten