Afgelopen vrijdag liep ik wat brekelijk door een grijs Den Haag. Ik voelde me warm en nieste gedurig in viervoud, het water stond in mijn ogen. Toen ik het Mauritshuis passeerde besloot ik zonder omwegen naar binnen te gaan. Niet zozeer vanwege een onbedwingbare drang tot verheffing van mijn kunstminnend gemoed, maar omdat ik nodig naar de wc moest. Het animo waarmee ik van mijn ene been op het andere wippend in de rij stond voor mijn entreebewijs, werd waarschijnlijk volledig verkeerd geïnterpreteerd door het dienstdoende personeel. De mevrouw achter de kassa die de stoïcijnse blik had van iemand die alles al lang had gezien, knikte me enthousiast toe toen ik met een dwingende blik mijn museumjaarkaart liet zien om naar binnen te kunnen. In opperste zelfbeheersing heb ik toen nog gewacht op de juffrouw die mijn rugzak moest opbergen, waarna ik me toen in de rij gevoegd heb voor een geüniformeerde suppoost die het liefst een ieder persoonlijk welkom heette in het museum. Toen ik ook deze laatste hindernis had genomen stortte ik met twee treden tegelijk de trap af naar het toilet. Daar trof ik een gesloten deur met een klein rood schijfje onder de greep,- bezet. Ik greep me met twee handen vast aan de wastafel en voelde hoe mijn hart door mijn lijf bonsde. Die trap had mijn blaas schoksgewijs op volle spanning gebracht en instinctief begreep ik dat ik het niet lang meer zou maken als niet spoedig…
Ik ben na afloop natuurlijk nog wel een rondje door het museum gaan maken, maar dat was meer voor de vorm. Naast de extase die ik op het toilet bereikt had viel ieder schilderij in het niet.
Maar waar wilde ik ook al weer heen, oh ja, Dille en Kamille. Je kunt je misschien voorstellen dat toen ik even later onverwachts daar op de stoep stond, ik mijn misère met mijn niet uitkomende kiempjes volkomen gerelativeerd had. Voor de aardigheid ging ik naar binnen en schoot een jong meisje met krullerig blond haar aan die mij met ronde ogen stil en toegewijd aanhoorde. Ik vertelde haar van mijn experiment met het kiemschaaltje en mijn kiempjes die al meer dan een week schimmelig op het roostertje lagen te wachten zonder dat er iets te zien viel. Hoe meer ik uitweidde, hoe meer ze me begrijpend aankeek. Ze glimlachte naar me en vertelde me dat ze er zelf ook eentje thuis had staan. Ik voelde een diepe verwantschap met haar in me opbloeien. Ze troonde me mee naar een hoekje in de winkel waar ook zo’n kiemschaaltje met schimmelige kiempjes stond. Stil voorover gebogen keken we ernaar.
‘En wordt dat nou nog wat, die kiempjes…? vroeg ik haar aarzelend.
‘Ja, zei ze bijna fluisterend alsof ze de rust in het kraambed niet wilde verstoren, die komen binnen een paar dagen uit. Als u het water maar tot nét aan het roostertje laat komen. Dan kunt u ook van die lekkere kiemspruitjes eten…’
Ik geloofde haar. Op dat moment zag ik de toekomst van de mensheid weer rooskleurig in, en in het bijzonder de toekomst van mijn eigen kiempjes.
Ze knikte nog eens allerliefst naar me om haar woorden kracht bij te zetten.
Zoveel onschuld en onbedorven charme, ik had haar wel een aan mijn hart kunnen drukken. ‘Maar tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren’, dichtte Elsschot al en hij had natuurlijk helemaal gelijk.
We zijn nu weer een paar dagen verder. De herinnering aan het meisje is vervlogen en ik heb een foto gemaakt van mijn kiemschaaltje.
Oordeel zelf.