Toen we in de auto op weg naar Dinant zaten, probeerde de zon voorzichtig door de nevel heen te breken. Alle kleurschakeringen losten op in grijs, alleen de omgeploegde akkers kleurden nog in een mat en herfstig bruin. Vreemd genoeg bracht het een vage herinnering bij me naar boven uit een heel ver verleden. Het was het gevoel van een warme zomerdag die aanbrak in Rotterdam toen ik zes of zeven jaar oud was. Een beeld van eindeloos lange straten waarvan ik de naam allang vergeten had. Het was een vluchtig en heel oud gevoel.
Misschien was het wel een voorbode van wat komen ging.
We zijn wel vaker in Wallonië geweest, maar niet zo vaak als in Vlaanderen moet ik eerlijk toegeven. Misschien komt dat wel door de sfeer die zich steeds aan me opdringt in het Franstalige deel van België. Het is een sfeer van vreugdeloosheid, van lege vuile straten en misschien wel van onontkoombare armoede. Natuurlijk, ik weet dat daar ook mensen leven die verliefd zijn en gelukkig oud worden, maar ze vallen me alleen nooit op.
Hoe het dan zo gekomen is dat we naar Dinant gingen weet ik niet. Misschien wel een beetje door de enthousiaste verhalen die nagalmden in mijn hoofd van mensen die in de jaren vijftig net over de grens op vakantie gingen. ‘Het is zo mooi daar, en je kunt er zo lekker eten! Je zult het daar zeker naar je zin hebben…’
We werden vriendelijk ontvangen in ons hotel waar men direct op het Nederlands overging toen ze hoorden dat wij onderling Nederlands spraken. Onze kamer keek uit op de grijze Maas, met aan de overkant een beboste heuvelrug waar de trein onderlangs reed. Het deed me denken aan de Moezel in Duitsland, ooit ook zo’n drukbezocht toeristisch gebied maar waar nu bijna alleen nog maar oude mensen komen die op zoek zijn naar een lang gekoesterde herinnering.
Toen voltrok zich voor de zoveelste maal in mijn leven het wonder weer. We wandelden het stadje in en ik gaf me over aan het onbekende. Ik zag de oude huizen met hun verweerde stenen, de lege winkels en een enkele voetganger die ons gehaast passeerde. Ik hoorde hoe het geluid van auto’s wegstierf die over het opgelapte asfalt reden. De indrukken regen zich aaneen en vormden zich tot een gevoel, een beeld dat voortaan de naam van die stad zou dragen.
Op de hoek van de staat zag ik een boekwinkel. Er was een klein plankje met kookboeken waar ik voor bleef staan. Ik bladerde door een mooi uitgevoerd boek dat over eten in België ging. Geïnspireerd door de foto’s en mooie streekgerechten besloten we om goed te gaan eten die avond.
Maar eerst zouden we naar de abdij van Leffe wandelen. Misschien dat we daar door een dikke monnik vriendelijk ontvangen zouden worden met een fris biertje. Met dit vooruitzicht trotseerde ik een koude tegenwind. Bier is ook leuk, dacht ik stevig door stappende. Natuurlijk, er is veel Pilsener dat fabrieksmatig en inspiratieloos geproduceerd wordt, maar dat is hetzelfde als de bulkwijn die me niet kan boeien. Goed gebrouwen bier en goed gemaakte wijn zijn werelden om te ontdekken.
Maar de abdij was dicht. Het gebouw lag in een verlaten straat en oogde als een gesloten sarcofaag waar je alleen maar peinzend omheen kunt lopen.
We liepen terug langs de Maas en dronken thee tegenover een modern restaurant ‘Le Trois’ geheten. Ik had al even op de kaart gekeken die aan het raam hing, en bedacht dat dit restaurant wel eens het doel van onze reis kon zijn.
Toen ik in het Frans mijn thee en een donkerbruine mousse au chocola bestelde hoorde ik een ouder echtpaar bewonderend uitroepen: ’Oh, vous parlez trés bien le Français!’ Ik lachte maar wat en probeerde mijn bescheiden gezicht op te zetten.
‘Nee nee, ik wil graag die donkere alstublieft’ zei ik omdat ik zag dat de jonge vrouw achter de toonbank het verkeerde bakje oppakte.
‘Maar dit is chocolademousse meneer, die andere is Tiramisu…’ zei ze in het Frans. Ze had eerst nog een poging gedaan om in het Nederlands te antwoorden, maar ze was niet verder gekomen dan een hap lucht die haar strottenhoofd kortstondig onder druk zette.
‘Oh, die mevrouw spreekt géén goed Nederlands, geen goed Nederlands’, sprak het echtpaar weer eensgezind terwijl ze me spijtig aankeken.
Ik nam de Tiramisu.
‘Weet u misschien of het restaurant aan de overkant een goede keuken heeft?’ vroeg ik aan de man die een uitbundig geruite pet droeg.
‘Ja zeker’ zei hij met een zwaar Frans accent, ‘maar het is dicht ziet u.’ Ik keek beteuterd naar de overkant en zag nu pas het A4-tje dat op de deur was geplakt.
‘Weet u misschien een ander goed restaurant?’
‘Ah ja’, zei hij terwijl hij me mee naar buiten troonde, ‘daar aan de overkant, ziet u, naast dat grote gebouw, daar is Le jardin de Fiorine. Zéér goed, maar wel duur.’ Hij zocht naar zijn woorden maar bleef consequent Nederlands tegen me praten, ondanks mijn Franse voorzetjes om hem op weg te helpen. Waar is de taalstrijd gebleven?, dacht ik na afloop, iedereen probeert Nederlands te spreken zodra ze horen dat wij Nederlands zijn. Zou het iets met de politieke crisis te maken hebben?
Maar ook Le jardin de Fiorine bleek gesloten. En zo betraden we ‘s avonds na een wandeling door een donker en verlaten Dinant, Café des arts. Geheel in stijl besloten we tot het toeristenmenu. Vooraf kreeg ik mijn fondue au fromages,- twee kaaskroketten met wat kiemspruitjes en geraspte kaas op mijn bord. Het werd begeleid door een mandje bruin brood wat er smakelijk uitzag maar wat al te lang had gestaan, het was stug geworden. Daarna kwam mijn roti de porc in mosterdsaus. Een stevige mosterdsaus mag ik wel zeggen. Gelukkig was het vlees dun gesneden… De kok was dit keer volledig los gegaan met zijn kiemspruitjes, en had er bij wijze van salade een dikke bal van gevormd.
Toen kwam het nagerecht, een chocolademousse met een forse dot slagroom in een hoge coupe. Er stak ook nog een wafeltje in. Ik heb hem op gegeten, omdat ik zo van chocola hou, maar ik voelde hoe mijn hart na afloop in mijn lijf bonsde.
De tafel werd af geruimd en ik keek naar buiten. Er liep niemand meer over de Place reine Astrid, alleen kwam er zo nu en dan een auto voorbij die om de hoek verdween. Aan de overkant keek ik in een donkere straat waar boven wat vergeten feestverlichting in de wind schommelde.
Wat is nu de essentie van Dinant?, vroeg ik mezelf af. Ik had wat mensen gesproken, door de straten gelopen, aan de Maas gestaan, en schuilde nu samen met drie bouwvakkers en een corpulente vrouw alleen, in een hel verlichte taverne, luisterend naar de radio.
Ineens drong het tot me door. Ik moest de beelden die in me op kwamen in zwart-wit zien, als op die foto’s uit de jaren zestig. Toen kwam de poëzie van Dinant voor me tot leven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten