Afgelopen dinsdag had ik onverwachts een uurtje vrij. Dat wist ik al iets tevoren waardoor ik gaandeweg steeds meer trek kreeg in een Turkse pizza. Toen het uur aangebroken was, was ik ronduit hongerig en volledig gefocust op zo’n Turkse delicatesse met alles erop en eraan. Ik liep over straat in oud Rotterdam en zag in gedachten het goedkope servetje in mijn handen met daarin een dikke rol vol met knapperige sla, knoflooksaus en veel sambal. De tram kwam voorbij, er liepen wat mensen gehaast langs me heen en voor de deur van Alladin probeerde iemand zijn auto te parkeren. Doordat ik meer op mijn omgeving lette dan op mijn doel, stond ik ineens met de deurkruk in handen van een deur die niet open ging. Ik week terug en zag enigszins overrompeld door een vieze etalageruit een grote lege ruimte met kapotte en gescheurde tegeltjes. ‘Te koop of te huur’ stond er op een A4-tje dat in de hoek hing.
Het volgende dat me opviel waren drie jongens van begin twintig die me uitdagend aankeken. Ze hingen tegen de gevel van de buurman. Eentje keek spottend naar me terwijl hij een sigaret uit zijn doosje pakte. Het was maar één seconde waarin ik me realiseerde hoe de wereld in elkaar zat. Althans, op dat ene stukje Rotterdam in ieder geval. Ik draaide me met een nietszeggend gezicht om en liep terug de straat uit. Deels door de honger en deels door die stille confrontatie besloot ik tot iets wat ik eigenlijk nooit meer had willen doen, een loempia eten bij A. Fong. Ik stapte in mijn mooie schoon gewassen zwarte auto met het gezicht van een man die een missie had. Kordaat en krachtdadig reed ik even later langs Alladin zonder nog maar naar de jongens om te zien en stopte voor de deur van Fong. Voldaan nam ik de laatste parkeerplek van de hele straat en voelde me als de hoofdrolspeler van een actiefilm. Die lui parkeren ook altijd voor de deur en krijgen altijd alles gedaan. In deze bui betrad ik het kleine en koude afhaalrestaurant van Fong. Mijn overwinningsroes werd direct getemperd toen ik om me heen keek. Het was misschien twee jaar geleden dat ik hier met enige regelmaat kwam, maar nog steeds hing dat briefje daar: toilet tijdelijk buiten gebruik, onze excuses. Het felle TL-licht bescheen twee formica tafels en een hoge bartafel naast de gokkast waar je aan kon eten. Achter een kleine toonbank stond Fong, precies zoals ik me hem herinnerde. Hij was klein van stuk, kalend en hyper actief, maar zijn gezicht bleef onder alle omstandigheden strak, alsof zijn werk met de klanten zich alleen beperkte tot zijn lichaam en zijn geest. Zijn gezicht stond altijd in ruststand.
‘Tot morgen’ riep hij naar iemand die naar buiten ging. Dat was de doodsteek voor mijn optimisme. Hij zei dat standaard tegen iedere klant die vertrok. Het was zijn grapje, maar het werd vreugdeloos uitgevoerd en werktuigelijk uitgesproken in een staccato waardoor je het gevoel kreeg te moeten duiken om buiten schot te blijven. Ik ergerde me daar altijd aan, nu ook weer.
Voor me stond een slungelige jongen te zwaaien van de lach. Hij keek naar de droogkomiek Fong en herhaalde nog maar eens zijn bestelling. ‘Twéé Cola en een Sprite’. Hij proestte het uit en vouwde zich bijna dubbel. Ik kon zijn gezicht jammer genoeg niet zien en moest het doen met het uitzicht op zijn spijkerbroek met een veel te laag kruis, zijn zwarte leren jack en het petje dat hij over zijn kroeshaar had getrokken.
Fong ritselde druk met een plastic zakje waarin ogenschijnlijk twee blikjes zaten en een zakje.
‘Twéé blikjes Cola en een Sprite!’ Hij verplaatste zich dansend van plezier van zijn ene been op het andere.
Fong zei niets en keek naar het zakje. Geagiteerd greep hij nog een blikje en stopte dat erbij. De jongen pakte het aan riep in zijn dolkomische bui ‘Tot morgen!’
‘Tot later’ klonk het kort.
Snikkend van de lach trok hij de deur achter zich dicht.
Toen mocht ik, en deed een stap naar voren.
‘da meneer, zeg u het maa…’
‘Eén loempia, met satésaus alstublieft’ zei ik effen en ik voelde me ineens heel moedeloos.
Ik ging met mijn rug naar de toonbank aan de bartafel zitten en keek gelaten naar buiten. Ik dacht aan het faillissement van Alladin en zag de mensen die voorbij kwamen, en hoe natuurlijk zij in hun omgeving opgingen.
Toen de loempia voor me stond begreep ik waar dat moedeloze gevoel vandaan kwam. Op een veel te klein bordje lag een taaie loempia uit de magnetron. Ernaast lag een plakkaat pindasaus die te lang gestaan had en niet was door geroerd. Donkerbruine korstjes dreven als continenten op bruin vervuilde oceanen. Ik heb hem op gegeten en proefde een vergeten stukje oud Rotterdam.
Met enige regelmaat hoorde ik achter me het ‘tot morgen’ door de zaak kaatsen en bereidde me voor op mijn afscheid. Wat zou ík zeggen? Ik overwoog een paar opties, ‘het ga je goed, tot later, heel misschien…’ of misschien een uiterst correct ‘goedemiddag’? Echt geïnspireerd was ik niet. Ik wachtte zonder naar achter te kijken tot het rustig geworden was en stond op. Ik liep naar de toonbank om af te rekenen en wachtte tot Fong met zijn gezicht erboven zou verschijnen. De gebukte gestalte rees omhoog en ik keek recht in het gezicht van mevrouw Fong.
‘Afrekene…?’
Ik knikte.
‘Drie euro asjeblief…’
Ik gaf haar het geld en zonder enige reden of zelf maar te weten waarom, zei ik toonloos ‘tot morgen’.
Ze nam me een moment op en zei toen ‘da menee…’
1 opmerking:
Hallo Theo, leuk dat je ook even bij mijn blog bent langs geweest. Het is de bedoeling dat ik af toe ook post over eten plaats maar is er nog niet van gekomen. Ben op jou blog al meerdere malen geweest dus werd tijd dat ik volger werd. Leuk, want nu blijf ik op de hoogte. Veel succes met je blog want ik lees het met veel plezier. Fijn weekend.
Groetjes,
Agnes
Een reactie posten