Het gebeurde een paar weken geleden, voordat ik op vakantie ging. Op een vrijdag ging ik in een zonovergoten Delft op een terras aan de gracht zitten. Het water fonkelde in de zon en een paar eenden zwommen levenslustig langs de kade. Dertig centimeter hoger liep jong en oud voorbij met de lente in het hoofd.
Ik had een warme chocolademelk besteld en kreeg er een heel klein verpakt stroopwafeltje als bonus bij. Terwijl ik afrekende zag ik dat mijn buurman naar me keek. Hij zat op zijn terrasstoel als op een barkruk. Hij had een kaal hoofd met een grote grijze snor boven een mond die hij waarschijnlijk altijd aan de praat hield. Kortom, hij zag eruit als iemand met het indrukwekkende talent die in drie minuten van een rouwplechtigheid een feest kon maken.
Naast hem zat ongetwijfeld zijn vrouw. Toen ik ging zitten had ze me minzaam aangekeken met een blik van ‘en wie mag jij dan wel niet zijn…’ Een groter contrast kun je je haast niet voorstellen.
Hoewel zo’n stroopwafeltje een houdbaarheidsdatum heeft die het betamelijke vér overstijgt stak ik het toch in mijn mond. Ik had er net drie kwartier tegenwind opzitten omdat ik van Overschie naar Delft had gefietst. Ik had trek gekregen en wel wat verdiend.
Plotseling voelde ik wat hards in mijn mond. Ik dacht eerst met afkeer aan een korstje of zoiets, maar binnen een seconde voelde ik dat het daarvoor te hard was. Grind? Verbaasd en met een vies gezicht haalde ik een klein wit steentje uit mijn mond. Maar dit was geen kiezelsteentje, dit was een stukje tand… Ineens vloog ik met mijn tong langs mijn gebit en voelde dat mijn achterste kies afgebroken was. Het vlamde door me heen als een puber die in de klas onverwachts een beurt krijgt. Nee toch… door zo’n stroopwafeltje?
‘Ja hoor, ja hoor,’ zei mijn buurman.
‘Halló, hallóó,’ zijn stem steeg met elke uitroep.
‘Daar is’tie dan, jawel, daar is’tie dan!’
Onthutst keek ik op.
Van de andere kant werd met een volle bas gegroet door een oudere vrouw met gitzwart haar en een fijne permanent. Ze was super slank, droeg een leren jasje uit de jaren zeventig, en had een veel te bruin gezicht dat er uitzag als de plattegrond van Tunis.
‘Ach, hij lacht naar me,’ sprak de man geroerd.
‘Hij is gek op mannen,’ zei ze opgewekt, ‘misschien is’tie wel homo…’
‘Moet jij zo lachen dan, moet jij zo lachen dan?’ kraaide mijn buurman.
‘Ja, hij ken wel lachen, maar hij moet afvallen van de dokter. Hij is toch toch veels te dik… Hij vreet tegen de klippen op, maar dat is nou afgelopen. Hij krijgt voorlopig geen vlees meer, alleen maar peentjes en boontjes. - Maar dat vindt hij ook lekker’ zei ze ineens vertederd.
‘Dat is de pest,’ vervolgde ze met een wijs gezicht, ’hij vind álles lekker.’
‘Ik kom bij de slager, zeg ze “mag hij een plakje worst?” Nee meid, zeg ik, doe dat nou niet, hij barst al zowat uit mekaar. Ze zeg “ach, hij vindt het zo lekker…”
Vooral dat langgerekte ‘ach’ rolde als een rasperige kokosmat over de gracht.
Mijn buurman knikte enthousiast en gaf de hond nog een laatste aai terwijl zei hem aan de riem meetrok.
Op dat moment begon iemand aan de overkant de eendjes te voeren. Het rustige grachtje veranderde in een oogwenk in een kolkende massa van water en vleugels. Meeuwen krijsten overal boven uit en watervlugge eenden scheerden spetterend op elk stukje brood af dat in de buurt kwam. Een grote zwaan kwam half vliegend, half lopend over het water aangezet, en stortte zich in het gewoel. Maar hoe hij zijn best ook deed, hij kreeg geen hap naar binnen. Hij bewoog zich in het gedrang als een oude man voor wie het moderne leven drie stappen te snel gaat, en die daar zich al verbazende, achter komt. Schichtig draaide hij zijn lange nek van links naar rechts maar werd steeds afgetroefd door de snelle woerden die alles voor zijn neus wegkaapten. Zijn staart wiebelde zenuwachtig toen hij zich in het epicentrum van de schranspartij bevond. De eenden om hem heen aten schrokkend de laatste restjes brood op.
Toen werd het weer stil op het water en kreeg ik weer oog voor de benen die dertig centimeter hoger voorbij slenterden.
Ik streek eens heel voorzichtig met mijn tong langs mijn gat en zuchtte. Ik kon nog eten, de hond mag niet teveel meer eten, de zwaan is niet meer in staat om mee te eten, en de woerden eten alles gehaast en zonder plezier op. De wereld in een notendop, op een terrasje in Delft.
1 opmerking:
Groeten uit Delft ;)
Martine
Een reactie posten